Trinka: “Na de opnames van Als je eens wist heb ik de kracht gevonden om opnieuw in therapie te gaan, en heb ik op een wonderbaarlijke manier eindelijk de juiste hulp gevonden bij Vagga (organisatie die zich inzet voor mentaal welzijn, red.), in de ‘complex trauma’-groep. Daar heb ik geleerd te voelen dat de wereld veilig is. Niet dat ik bewust het idee heb dat de wereld ónveilig is, maar mijn nervous system ervaart het wel zo, weet ik nu. Het geeft me constant signalen dat ik op mijn hoede moet zijn, waardoor ik eigenlijk al m’n hele leven overspannen ben.
“Ik ben 48 jaar, maar ik heb zoveel last van mijn lichaam: mijn nek is kapot, mijn rug doet constant pijn... Dat komt omdat ik al heel jong ben beginnen te dissociëren. De stress van wat ik heb verdrongen, is in mijn lichaam gekropen. Daarbovenop is dan nog eens de stress gekomen van al mijn foute relaties, die gepaard gingen met fysiek en mentaal geweld en misbruik. Ik bleef het misbruik op de één of andere manier opzoeken, ik bleef mijn ellende herhalen.”
In wat voor een gezin ben je opgegroeid?
“In een voor mijn gevoel ideale familie: moeder, vader, hond, kat, iedereen altijd vrolijk. Mijn vader had een goeie job, we woonden in een mooie wijk, we reisden vaak, mijn ouders gingen met vrienden naar de tennisclub... Achteraf gezien was het net een Hollywood-film: álles leek er te zijn, maar in feite stonden we op een set en speelden we allemaal een rolletje. De zorgeloze jeugd die ik me altijd heb herinnerd, was een fantasie, een overlevingsstrategie ook.
“Ik besef nu dat ik hetzelfde deed in mijn relaties. Als ik verliefd werd op iemand, schilderde mijn fantasie meteen een ideaal plaatje, dat ik daarna probeerde in te vullen. Dat draaide na verloop van tijd natuurlijk altijd uit op een fiasco. Ook omdat ik, ondanks de waarschuwingen van mijn dichte vrienden, altijd foute keuzes maakte. Het probleem was dat ik geen grenzen kende, dus werd ik makkelijk uitgebuit en gebruikt.”
Zijn er ooit barsten gekomen in dat Hollywoodplaatje?
“Toen ik 18 was, zat ik op een avond in mijn kamer met een mes, klaar om in mezelf te snijden. Toen ik besefte wat ik aan het doen was, heb ik dat mes meteen weggesmeten. Ik begreep niet wat ik aan het doen was, vond mezelf een aanstelster. ‘Doe eens normaal,’ zei ik tegen mezelf.
“Ik heb het wel aan mijn moeder verteld, en zij heeft een afspraak voor me gemaakt bij een therapeut. Toen ik mijn verhaal had gedaan, zei die: ‘Het is duidelijk dat je emotioneel verwaarloosd bent.’ Daar heb ik achteraf met mijn moeder eens goed om gelachen, want: wij hadden toch het perfecte leven? Feestjes, ladingen speelgoed en spullen… Tijdens ons derde gesprek vroeg de therapeut me of er een plek was waar ik me veilig voelde. ‘Ja,’ antwoordde ik, ‘bij mijn grootouders in Spanje.’ Ze heeft mijn ouders toen aangeraden me daar drie maanden te laten verblijven. Maar daar had ik verder geen begeleiding, dus toen ik weer thuiskwam, was er niks veranderd.
“Een paar jaar later kwam ik een jeugdvriend tegen, ooit de beste vriend van mijn broer en mijn eerste echte vriendje. We praatten honderduit over hoe ons leven was gelopen, en op een bepaald moment zei ik: ‘Ik weet niet wat er met mij aan de hand is, maar er overkomt me almaar hetzelfde. Ik word verliefd, en na een maand of drie, als de eerste verliefdheid over is, klap ik seksueel helemaal dicht. Zodra ik word betast door mijn eigen vriendje, bevries ik. Ik span me op en ik beweeg niet meer.
“De reactie van die vriend: ‘Misschien moet je eens met je broer praten.’ Het leek alsof hij iets wist. Ik heb mijn broer een brief geschreven, want sinds ik op m’n 19de uit huis was gegaan, had ik geen contact meer met hem gezocht. In die brief vroeg ik hem: ‘Weet jij misschien of er vroeger iets met mij is gebeurd? Je jeugdvriend zei dat ik het aan jou moest vragen.’
“Hij heeft me een brief teruggeschreven. Daar stonden dingen in waarvan ik achteroverviel: dat hij zich tekortgedaan voelde door onze ouders, dat hij te weinig aandacht kreeg, dat hij daarom jaloers was op mij en me overdag altijd plaagde. ’s Avonds had hij daar spijt van, dan vond hij me lief en wilde hij lief zijn voor me. Dan kwam hij me ‘aaien’.
“Dat wist ik niet meer. Ik vroeg me af: hoe komt het dat ik daar totaal geen herinneringen aan heb? Later, in therapie, heb ik begrepen dat ik meteen ben beginnen te dissociëren zodra hij me kwam ‘aaien’. Ik schakelde mijn bewustzijn uit, omdat ik anders niet kon verdragen wat hij deed. Maar ik zit nog altijd met de vraag: wat was er zó erg dat ik vanaf dag één bij zijn aanrakingen ben beginnen te dissociëren?”
Heb je hem dat niet gevraagd?
“Nee. Ik heb drie keer een gesprek gehad met mijn broer, en ik heb hem enkel gevraagd naar een vage herinnering van toen we bij mijn grootmoeder logeerden. Ik was toen 8, denk ik. We lagen samen in het logeerbed en ik voelde dat hij heel voorzichtig mijn hemdje omhoog probeerde te doen, om aan het elastiek van mijn onderbroek te komen. Ik duwde hem elke keer weg: ‘Stop daarmee!’ In mijn herinnering wás hij toen gestopt. Maar hij vertelde me: ‘Ik ben níét gestopt.’”
Heb je niet verder gevraagd?
“Nee, ik durfde niet. Ik heb die brief gekregen toen ik 24 was. In die 24 jaar had ik 12 jaar misbruik verdrongen, en ik had niet het gevoel dat ik ertoe in staat was de realiteit van die jaren toe te laten. Wat daarna wel gebeurde, was dat ik een soort flashbacks kreeg als ik met mijn partner aan het vrijen was. Verwarrende vragen: is dit met mij gebeurd, is dat met mij gebeurd.... Ik werd teruggekatapulteerd, maar ik wilde het niet weten. Ik wil het nog altijd niet weten. Ik ben er niet klaar voor.”
Die brief is wel een kantelpunt geweest.
“Ja, want daarna heb ik een brief aan mijn ouders geschreven. Dat was een bom. Het was de eerste keer dat ik mijn vader zag wenen. Het was natuurlijk heel heftig om te horen dat hun zoon jarenlang hun dochter had betast. Ze wisten nergens van. Er waren wel kennissen die zeiden: ‘Er is precies iets mis met Trinka. Ze was zo’n vrolijk kind, altijd aan het dansen, heel geïnteresseerd in de wereld... En ze is helemaal dichtgeklapt.’ Maar daar is verder geen aandacht aan besteed.
“Ik dacht dat het voor mijn ouders en mijn broer interessant kon zijn om hun kant van het verhaal te vertellen in Als je eens wist. Mijn ouders wilden het overwegen, maar toen de researcher van het programma mijn broer belde en het woord ‘siblinggeweld’ gebruikte, is hij totaal geflipt. Hij vindt niet dat wat er is gebeurd siblinggeweld is. Hij beseft nochtans wat hij heeft gedaan, en hij is daarvoor ook lang in therapie geweest. Maar hij ziet zichzelf niet als een dader. Hij is ook een slachtoffer, zegt hij nu, en bijgevolg deed hij dingen die niet hoorden.
“Mijn broer heeft een succesvol bedrijf, een eigen huis, een vrouw, kinderen, hij wil de wereld rondreizen met een boot. Ik ben bang van álles, zelfs van water. Ik heb geen carrière, ik heb mijn school niet afgemaakt, ik heb altijd foute vriendjes, twee kinderen van verschillende mannen en een leven dat keer op keer instort. Hij is de bron van dat alles, maar toch zegt hij nu doodleuk: ‘Ik ben geen dader.’”
BUILEN EN KRASSEN
Waarom heb je je school niet afgemaakt?
“Ik kreeg niks in mijn hoofd. Het derde middelbaar heb ik vijf keer gedaan, daarna ben ik gestopt. Op m’n 19de zat ik in de klas bij jongeren van 14 à 15 jaar, en zelfs toen vroeg niemand zich af: zou er iets met haar aan de hand zijn?
“Ik heb daarna voor verschillende modeontwerpers gewerkt. Die waren enthousiast over me, maar ik had veel faalangst, en mijn zelfbeeld was ontzettend laag. Als mijn partner me een tijdje niet zag, was ik meteen bang dat hij zou denken: zij is onbelangrijk, ik zoek wel een andere vriendin. Dus stortte ik me niet echt op mijn carrière, ik wilde altijd zo snel mogelijk naar huis. Ik klamp me altijd veel te hard vast aan mijn partners, en daar krijgen ze het natuurlijk benauwd van.”
Gingen je ouders er zomaar mee akkoord dat je met school stopte?
“Ja. Ik woonde niet meer thuis, ik zocht m’n eigen weg. Ik was 19 en ik was wéér niet geslaagd, dus ik stopte ermee. Het leek me wel wat om een vrije student te worden op Sint-Lucas, tot ik zag wat dat kostte. En van de middenjury had ik toen nog nooit gehoord.
“Ik vind het jammer dat mijn ouders na de heftige reactie van mijn broer niet meer durfden te getuigen in Als je eens wist. Onze bemiddelingsgesprekken waren bij momenten best pittig. Ze zeiden dingen als: ‘Jij hebt zoveel van ons gekregen. Toen we verhuisden, kreeg je de hele zolder voor jou alleen als slaapkamer. Maar jij wilde op kot, en ook dát mocht je van ons.’ Zulke uitspraken komen megahard binnen. Wooow, dacht ik. Dat ik op kot mocht, voelde voor mij niet als een privilege, maar als iets wat móést: ik móést weg uit dat huis, omdat ik daar dagelijks werd betast door mijn broer – ook al wist niemand dat toen. Iedereen maakt van zijn leven z’n eigen verhaal, hè. Het is een manier om dat leven draaglijk te maken.
“Het gekke is: toen ik op kot woonde, miste ik mijn broer.”
Het komt blijkbaar vaak voor dat ouders niet zien wat er onder hun dak tussen broers en zussen afspeelt, maar het blijft wonderlijk.
“Ik heb me daar ook vragen bij gesteld. Ik verwondde mezelf ook in die tijd: ik botste met m’n hoofd tegen de bedrand tot er builen op stonden, ik kraste mezelf open. Het was een manier om de pijn reëel te maken, weet ik nu. Ik verborg de builen en de krassen. Dus het kán dat mijn ouders het niet hebben gezien. Maar toch...
“Nu, het waren wel de jaren 90. Iedereen stortte zich op het sociale leven dat toen opbloeide: vrouwen moesten niet meer aan de haard, iedereen ging op reis en organiseerde feesten… Mijn ouders waren daar ook mee bezig, en daardoor hadden ze minder oog voor ons.”
Hoe verging het je nadat je broer had toegegeven wat hij had gedaan?
“Ik ben gewoon doorgegaan met mijn leven. Ik functioneerde, deed alles wat gedaan moest worden. Maar eigenlijk was ik er nooit écht met m’n hoofd bij. Ik heb altijd in een soort cocon geleefd. Ik heb nooit geleerd te vertrouwen op mijn buikgevoel en van daaruit te reageren. Ik had alleen geleerd dat er niets klopte, dat de wereld vaag was. Ik voelde niet wat wel en niet goed was, of ik wist niet wat ik voelde. Dus deed ik maar wat: actie-reactie, altijd doen, niet achteromkijken, de angstaanjagende achtergrond negeren, blijven gaan, blijven gaan, niet weten waarnaartoe.
“Het léék alsof ik functioneerde, ik kon werken en voor mijn kinderen zorgen. Maar er kwam altijd een moment waarop ik begon te panikeren: ik ga het niet aankunnen, ik heb pijn, ik ga over mijn grenzen... Vaak nam ik geen middagpauze, want van mezelf moest ik werken, wérken! Ik voelde niet aan wanneer het te veel werd, stortte in en begon vervolgens daarover te panikeren – want de maatschappij verwacht dat je blijft meedraaien. Zeker van iemand als ik, aan wie verder niks te zien is. En ondertussen had ik de ene foute relatie na de andere.”
Je leerde dus niet uit je ervaringen.
“Het is zo bizar: ik ben heel bang, ik durf erg weinig, ik ervaar de wereld als onveilig en vertrouw niemand. Maar aan de andere kant laat ik de onveiligste mensen toe in mijn leven, en is het alsof ik het gevaar opzoek. Onrust of gevaarlijke situaties: op de een of andere manier word ik ernaartoe gezogen. Ik denk dat ik dan weer begin te dissociëren, dat ik het gevaar niet zie.
“Eind vorig jaar was ik met een vriend in Ierland, waar toen net rellen waren uitgebroken. Op een gegeven moment zagen we een brandende dubbeldekker, en ik liep er meteen op af. Mijn vriend had moeite om me tegen te houden. Ik heb nu geleerd dat ik mezelf op zulke momenten moet proberen terug te halen naar de werkelijkheid van het moment, dat ik moet proberen te voelen wat ik aan het doen ben, maar dat is heel moeilijk voor mij.”
GEEN GRENS
Je hebt twee kinderen van verschillende mannen. Toen ik je belde, sprak je vol liefde over hen.
“Ik overstelp mijn kinderen met aandacht en liefde, maar in therapie heb ik geleerd dat ik hen toch als een traumamoeder heb opgevoed. Dat ik, hoe liefdevol ik het ook bedoelde, vanuit mijn trauma reageerde. Als ze iets mispeuterden, gaf ik bijvoorbeeld overdreven veel uitleg: daarom is het niet goed wat jullie hebben gedaan, en daarom, én daarom... Het werd altijd een verhaal van een uur. Ik kon niet stoppen. Er was geen grens.
“Alles moest ook perfect z’n plaats hebben, want als het die plaats niet heeft, ervaar ik dat als onduidelijk en onzeker. En ik stuurde de hele tijd de boodschap uit: alles gaat goed! Als één van mijn zonen iets vroeg, antwoordde ik vaak zingend, alsof we in een musical stonden. Maar zodra er iets misging – een lekke band als we naar school moesten vertrekken, bijvoorbeeld – begon ik te schreeuwen. Dan werd ik een 8-jarig meisje dat de situatie niet aankon.
“Mijn kinderen hebben allebei de diagnose ADD gekregen. Ze hebben moeite met focussen. Je geeft dingen door, ook al is dat precies wat je níét wilt. Het was heel confronterend om te horen wat je eigen trauma doet met je omgeving en je relaties. Had ik al die informatie maar gehad toen ik die brief van mijn broer kreeg op m’n 24ste, denk ik nu vaak. Dat is de reden waarom ik meedoe aan ‘Als je eens wist’: ik hoop dat anderen die informatie wél op tijd krijgen.
“Ik zal waarschijnlijk de rest van mijn leven nodig hebben om te kunnen genezen. Daarvoor moet ik durven te kijken naar wat er is gebeurd, zegt mijn therapeut, maar er is een filter die dat tegenhoudt. Ik hoop dat het me ooit lukt om die filter op te heffen, dat ik sterk genoeg zal worden om te dragen wat ik dan zal zien. Ik voel me nu nog een kopje dat maar pas is gelijmd. Dat ik, nu de uitzending van mijn getuigenis in Als je eens wist nadert, toch weer begin te wankelen, toont me dat ik nog niet sterk genoeg ben, dat de lijm van het kopje nog niet helemaal droog is.
“Ik concentreer me nu even helemaal op het uitbouwen van een sociaal leven. Ik ga met mijn ex-partner naar feestjes en concerten. Hij is mijn beste vriend, hij heeft me erdoorheen geholpen. Bij hem voel ik me veilig en kan ik stilaan leren op eigen benen te staan. Ik voel dat dát is wat ik nu nodig heb: fijne mensen om me heen, mensen die lief voor me zijn en die ik kan vertrouwen.
“Ik probeer ook almaar vaker tegen mijn innerlijke criticus te zeggen: ‘Fuck off, bitch!’ Toen ik in de mode werkte, gaven de ontwerpers me vaak complimenten. Nu besef ik dat ik die niet mag wegwuiven: ‘Jaja, het zal wel.’ Ik ben wél iets waard, ik kán iets, ik heb écht wel talent.
“Ik heb mijn atelier nieuw leven ingeblazen. Kijk (toont fleurige, bizar gevormde truien): ik maak nu truien die niet perfect zijn. Therapeutisch breien, noem ik het. Ze kloppen van geen kanten. Ze zijn zoals het leven is, zoals ik ben: fantastisch, omdat ik fout in elkaar zit (lacht). Ik heb nu voor het eerst echt een plan voor de toekomst. Het is nog een beetje vaag, maar het krijgt vorm. Het zal geen onmiddellijk hollywoodiaans succesverhaal zijn. Baby steps! Ik moet denken in baby steps. Ik zet er elke dag minstens eentje.»
VEILIG IS ENG
Eén op de drie kinderen wordt ooit het slachtoffer van siblinggeweld, leren we in Als je eens wist. Het komt, zegt kinder- en jeugdpsychiater Binu Singh, veel meer voor dan we denken, en het is mogelijk zelfs de meest voorkomende vorm van intrafamiliaal geweld. Tegelijkertijd is het de vorm die het minst vaak aan het licht komt.
Binu Singh: “Daarom vind ik de getuigenissen in deze reeks zo belangrijk en zo moedig. Het probleem met siblinggeweld is dat de grens tussen gezonde rivaliteit, spel, of aanhankelijkheid tussen broers en zussen, en de ongezonde vorm ervan, in het openlijke gedrag soms flou is. Daarom hoor je ouders ook vaak zeggen: ‘Ik dacht dat het normaal was en wilde niks aankaarten dat niet waar bleek te zijn.’ Terwijl de slachtoffers vaak vertellen: ‘Iedereen voelde dat er iets mis was, en mijn ouders, die mij moesten beschermen, hebben het gewoon laten gebeuren.’ Het gevoel van schaamte speelt bij siblinggeweld ook een heel grote rol.”
Het kan ontstaan uit rivaliteit, het gevoel dat de één liever wordt gezien dan de ander, of het kan beginnen met kinderen die elkaar troosten. ‘Als ouders niet doen wat ze moeten doen, zijn siblings the next best thing,’ zegt u in Als je eens wist.
“Het geweld heeft meerdere ingangspoorten, maar het is wel zo dat het vooral voorkomt in gezinnen waar al problemen zijn, zoals geweld tussen volwassenen, of volwassenen die kinderen geweld aandoen. Wat er dan gebeurt, is dat de kinderen het geweld dat ze hebben gezien of ondergaan tijdens een spel op elkaar uitleven, om het te verwerken. Zijn ze zelf slachtoffer geweest, dan willen ze bijvoorbeeld de daderrol uitproberen. Wat begint met troosten, kan algauw over een grens gaan. In de getuigenissen hoor je daders zeggen: ‘Ik was me er niet van bewust dat het zó erg was.’ Of: ‘Ik was ook een slachtoffer.’ Dat is omdat bepaalde grenzen in disfunctionele gezinnen gewoon niet bestaan.”
Trinka dissocieert zo sterk dat ze zich nauwelijks iets van de feiten herinnert.
“Dissociëren is een zelfbeschermingsmechanisme waarbij je je loskoppelt van jezelf en de realiteit van het hier en nu. We doen het allemaal, vooral als we met moeilijke situaties moeten omgaan – maar we doen het niet allemaal even sterk. Ik dissocieer bijvoorbeeld van mijn dorstgevoel als ik dringend iets moet afwerken. Een trauma zoals dat van Trinka is zó bedreigend en pijnlijk dat je denkt: als ik dit gevoel toelaat, hou ik op te bestaan. Dan zet je lichaam de stap om je helemáál te verdoven, omdat dat de enige manier is om te blijven functioneren.
“Als de traumatische ervaringen aanhouden gedurende de kindertijd, kan dissociëren een manier worden om in het leven te staan, ook als het geweld er niet meer is. Dan belemmert die overlevingsstrategie je om voluit te leven, zoals blijkt uit de getuigenis van Trinka. Daarom is het zo erg dat een trauma als gevolg van siblinggeweld vaak niet aan het licht komt, waardoor die kinderen later veel problemen ontwikkelen.”
Trinka heeft zware rug- en nekpijnen. ‘Als de geest het zwijgen wordt opgelegd, begint het lichaam te spreken,’ zei Peter Adriaenssens, uw voorganger.
“Klopt. Dat je een ervaring hebt verdrongen, betekent niet dat je ze bent vergeten. Het lichaam onthoudt. Of, zoals de Nederlandse psychiater Bessel van der Kolk het zo mooi zegt in de titel van zijn boek: The Body Keeps the Score. Het lichaam vraagt op zijn manier onze aandacht voor de onverwerkte stress van die ervaring. Wat niet gevoeld is, wil gevoeld wórden, om daarna geheeld weer door te gaan.”
Trinka vertelde dat ze in een cocon zat, geen contact had met haar gevoel, niet aanvoelde wanneer ze haar grens bereikte.
“Onverwerkt trauma leidt ertoe dat je een stuk van je gevoel voor jezelf afsluit. Dan is het moeilijk om te voelen: ja, dat is goed, of néé, dit is niet goed voor mij. Je zoekt houvast door de controle te behouden vanuit je denken. Dan voel je moeilijker aan waar je grens ligt: dat moet je eerst overdenken, en daarna moet je je er rigide aan houden.
“Er zijn ook mensen die zeggen: ‘Ik weet niet wat ik voel. Ik doe maar wat, ik laat me leiden door het moment.’ Maar dan ben je overgeleverd aan dat moment, en vaak ook aan anderen. Een trauma helen geeft je het stuk van jezelf terug dat wél weet en voelt. Natuurlijk kom je dan de pijn tegen die je niet wilde voelen, en daarom is het belangrijk dat het gebeurt samen met een therapeut die je helpt om die pijn in veilige omstandigheden te verwerken. Samen met iemand die wél verbinding met je houdt, die voor je kan zorgen. Zo bouw je stilaan het vertrouwen in jezelf en de ander op, en kun je gaandeweg beginnen te geloven dat de wereld wél veilig kan zijn.”
Het opmerkelijke is dat Trinka geen veilige situaties opzocht. Ze werd aangetrokken door gevaar en ging alleen destructieve relaties aan.
“Wat bekend is, voelt veilig, ook al is het dat níét. Je kent verwaarlozing, je kent geweld, je weet hoe je je in die omstandigheden moet bewegen. Iemand die je echt graag ziet, die veiligheid biedt en die aardig voor je is: dat is nieuw en eng voor je. Het vraagt moed om dat gedrag te vertrouwen. En als je die moed niet vindt, lok je de afwijzing maar zélf uit, of je maakt de relatie zélf kapot. Dan heb je tenminste zelf de controle, want je bent geprogrammeerd om te denken: vroeg of laat komt die djoef toch.
“Bovendien is je stresssysteem zodanig geactiveerd door je voorgeschiedenis dat je de adrenalinerush voortdurend nodig hebt. Afwezigheid van stress voelt heel snel saai of bedreigend aan. Dus zoek je mensen op die onveilig zijn.
“Je brengt jezelf telkens opnieuw in die nare situaties omdat je eruit wil raken, omdat je ze dit keer wél wil opgelost krijgen. Dat noemen we herhalingsdrang.”
Trinka vertelde ook dat ze snel in paniek raakte, en soms begon te schreeuwen als een 8-jarige.
“Ja, omdat de 8-jarige Trinka in haar nog altijd wacht op die volwassene, die ouder die doet wat ze toen nodig had.”
De wereld zit vol fysiek volwassenen die psychosociaal nog op kindniveau functioneren, zegt u, omdat ze als kind niet hebben gekregen wat ze nodig hadden.
“Wanneer je als kind iets overkomt dat niet had mogen gebeuren, en er wordt niet voor je gezorgd, dan blijft een stuk van jou in die pijn hangen. Het blijft wachten op de ouder die zegt: ‘Dit is niet jouw schuld, ik zie wat dit doet met jou, ik ben er voor jou, ik zorg voor jou.’ Ons lijf groeit, cognitief en emotioneel groeien we ook, maar dat stukje kind groeit als het ware niet mee, omdat het op die veiligheid en verbinding blijft wachten.
“We hebben bijna allemaal zo’n stukje kind in ons. Niemand heeft een perfecte jeugd gehad, iedereen heeft vroeger iets gemist. Partnerruzies gaan in feite vaak over: ‘Jij moet mij nu wél geven wat ik vroeger niet heb gekregen.’ Een volwassene zegt zoiets niet. Die weet: ik kan voor mezelf instaan. En wanneer ik dat niet kan, kan ik een ander vragen om me te helpen, en die kan dan ja of nee zeggen – en als-ie nee zegt, vraag ik het aan iemand anders. Maar dat stukje kind in ons is heel anders: ‘Jij móét dát nú aan mij geven, want anders ben jij niet oké.’ Dat is een afspiegeling van wat we vroeger als kind hebben gedacht: als mijn ouders mij niet geven wat ik nodig heb, ben ík niet oké. Een kind is afhankelijk van en loyaal aan z’n ouders. Het zal nooit denken dat die ouders niet oké zijn.
“Als je partner de afwas laat staan en jij hem bombardeert met verwijten – ‘Jij laat me altijd stikken!’ – is het goed om te weten dat het gedrag van die partner in het hier en nu niet oké is, maar dat de emotionele lading van die verwijten eigenlijk iets is van vroeger. Wat therapeuten doen, is samen met de volwassene het innerlijke kind tegemoetkomen, zodat het merkt: o, zó voelt het als er voor je wordt gezorgd. Zo kan die volwassene het de volgende keer voor zichzelf doen. Je moet het hebben gekregen vóór je het aan jezelf kunt geven.”
‘We krijgen nu wel altijd te horen dat je eerst van jezelf moet houden vóór je van een ander kunt houden,’ zegt u in de reeks. ‘Maar wat ik zie, is het omgekeerde.’
“Kijk, in mijn vakgebied bulkt het van de zelfhulpboeken en onlineprogramma’s. Die lijken allemaal te zeggen dat je niet alleen verantwoordelijk bent voor je eigen succes en falen, maar ook nog eens voor de liefde in je leven, dat we daar geen anderen voor nodig hebben. Niets is minder waar. De basis van hoe je aan jezelf zult hechten, hoe je voor jezelf zult zorgen en jezelf graag ziet, wordt gelegd door hoe graag je bent gezien als kind. Natuurlijk is het zo dat je daar in de loop der jaren meer en meer zelf verantwoordelijk voor wordt – maar men vergeet vaak dat het zelfs op latere leeftijd makkelijker is om zelfzorg en zelfliefde te ontwikkelen als je wordt omringd door mensen die je graag zien, die goed voor je zorgen als dat nodig is. Zorgen voor elkaar en zorgen voor jezelf gaat hand in hand. Het ene kan niet zonder het andere.”
Trinka wilde haar kinderen absoluut op een fijne manier opvoeden nadat ze haar trauma ongewild voor een stuk had doorgegeven.
“Een trauma wordt vaak generaties lang doorgegeven, tot iemand bereid is om het te helen. Kinderen – of volwassenen die voor een stuk nog als kinderen functioneren – die kinderen opvoeden: dat lukt niet. Heel knap van Trinka is dat ze zich daarvan bewust is. Dat maakt een groot verschil, het is de eerste stap naar heling, waardoor je dingen kunt benoemen. Dan kun je, nadat je als een 8-jarige hebt staan schreeuwen, tegen je kind zeggen: ‘Het spijt me, ik probeer het anders te doen. Dat lukt me even niet, maar ik neem mijn verantwoordelijkheid, en ik laat me helpen.’ Dan zullen die kinderen niet denken: het ligt aan mij, ik moet meer m’n best doen. Ze zullen innerlijk vrije kinderen worden in plaats van aangepaste kinderen.”
Wat bedoelt u?
“Een innerlijk aangepast kind heeft van alles meegemaakt en probeert daarmee om te gaan. Het kan bijvoorbeeld hebben geleerd: ik word graag gezien en ik krijg wat ik nodig heb als ik flink ben, als ik aan alle verwachtingen voldoe. In plaats van de onvoorwaardelijke liefde die het had moeten krijgen, kreeg het liefde onder voorwaarden. Dat is heel eng, want het betekent dat die liefde en de veiligheid kunnen wegvallen als je tekortschiet.
“Die kinderen worden later vaak pleasers, volwassenen die voortdurend over hun grenzen gaan en nooit nee zeggen. Ze lopen meer risico om depressief te worden, een burn-out te krijgen en uitgebuit te worden. Als je dat aangepaste kind kunt bijbrengen: ‘Jij bent oké, zoals iedereen, ook als je de verwachtingen van een ander níét inlost’ – dan wordt het een vrij kind. Het vrije innerlijke kind is creatief, het speelt, het geniet en doet zot. Ik zeg dus niet dat we allemaal ultiem volwassen moeten zijn, maar we moeten de pijn die we hebben opgelopen een plek geven om innerlijk vrij te worden. Een trauma ontneemt je die vrijheid.”
‘Als je eens wist’, VRT Canvas, maandag 22 april, 21.20 uur
© Humo
続きを読みます https://news.google.com/rss/articles/CBMipAFodHRwczovL3d3dy5kZW1vcmdlbi5iZS9nZXpvbmRoZWlkL2lrLWdhLXdlbGxpY2h0LWRlLXJlc3QtdmFuLW1pam4tbGV2ZW4tbm9kaWctaGViYmVuLW9tLXRlLWt1bm5lbi1nZW5lemVuLXRyaW5rYS13ZXJkLWphcmVubGFuZy1taXNicnVpa3QtZG9vci1oYWFyLWJyb2VyfmI4NTdmOTczL9IBAA?oc=5
0 件のコメント:
コメントを投稿